De vorm, het uiterlijk van het telefoontoestel is sinds zijn introductie flink geëvolueerd, vooral door toepassing van steeds weer nieuwe materialen. Het aanvankelijke hout werd vervangen door staalplaat, vervolgens kwam in de dertiger jaren van de vorige eeuw het bakeliet en verschenen in de jaren zestig de plastic kunststoffen waarmee nagenoeg alle beperkingen in het creëren van vorm en kleur verdwenen.
Als elektrisch systeem is de telefoon echter in de periode tussen 1890 en 1990 nauwelijks veranderd en dat is op zijn minst opvallend.
De koolkorrelmicrofoon (zender), de telefoon met permanente- en elektrische magneet en een ijzeren trilplaatje (ontvanger), de transformator/"vork" waardoor tegelijkertijd ongestoord zenden en ontvangen over twee draadjes mogelijk wordt (!), alle uitgevonden aan het eind van de 19e eeuw, hebben het met wat kleine aanpassingen zo'n honderd jaar volgehouden. De grootste verandering is wellicht geweest de inwisseling van de inductor voor de kiesschijf toen de automatische telefooncentrale zijn intrede deed. Pas vanaf 1990, als de computer zijn weg vindt naar de telefoon en de mobiele telefonie ontstaat, ondergaat ook het telefoontoestel in elektrische zin een metamorfose.
Het systeem om telefoonverbindingen tot stand te brengen, het wereldwijde telecommunicatienetwerk, heeft daarentegen in de twintigste eeuw een technologische verandering ondergaan die nauwelijks te bevatten is. Van simpele bovengrondse luchtlijnen zonder versterking van de signalen en uiteraard geheel analoog, tot volledig computer gestuurde digitale systemen waarbij de informatie worden getransporteerd over glasvezels, straalverbindingen en satellieten.
Dit concept, met eenvoudige en dus goedkope toestellen en een complex en duur netwerk, waarvan de kosten echter gedeeld worden door alle gebruikers samen, heeft er voor gezorgd dat de telefoon wereldwijd voor nagenoeg iedereen beschikbaar kwam.
Zelf een telefoon maken? Kijk dan hier hoe dat kan ....